In Juni 1945, direct dus na afloop van de oorlog, verscheen een circulaire, ondertekend door Chr. Leeflang, Charles Nypels en G.M. van Wees, waarin de oprichting werd bekend gemaakt van een Stichting tot het uitgeven van z.g. ‘bibliophiele’ boeken in beperkte oplage, onder de naam ‘De Roos’ en gevestigd te Utrecht.
Hoewel het moeilijk was om toen reeds met vastomlijnde voorstellen te komen, is de Stichting uitgegroeid tot wat de oprichters zich er in principe van hadden voorgesteld en wat als volgt werd omschreven:
“Nu de oorlog tot een geleden verleden behoort en, naar wij vertrouwen gunstiger tijden in aantocht zijn, menen wij, dat het ogenblik is aangebroken om op hechte basis een mogelijkheid te scheppen, die redelijke kansen biedt om aan de Nederlandse boekkunst een durende, vaste en schone kern te geven.
Het ligt daartoe in ons voornemen een kring van bibliophielen te stichten met een werkwijze zoals in Nederland tot heden nog niet gekend werd.
In ons land, waar terecht de hoogste eisen gesteld mogen worden aan het voortleven van een glorierijke traditie, zijn alle gewenste omstandigheden, op één na, aanwezig om boeken en bladen te vervaardigen, die nergens ter wereld hun meerdere behoeven te erkennen. In deze éne, ontbrekende voorwaarde willen wij pogen te voorzien: de volledige vrijheid, in opzet èn uitvoering, zowel van alle commerciële als andere knellende banden.
Het maken dus van boeken en drukwerken enkel om de ongerepte en dus ook onbaatzuchtige liefde voor typografie en kunst, in alle denkbare vormen waarin deze kunnen samengaan.
Om dit doel, onbenepen maar zonder redelijke grenzen te overschrijden, te bereiken werd het maximum aantal leden bepaald op 175 en de jaarlijkse bijdrage op maximum honderd gulden.
Over dit bedrag wordt noch in eens, noch in termijnen beschikt, maar telkens zal een nota van het afzonderlijke voor iedere publicatie verschuldigde bedrag bij iedere zending toegezonden worden.
De naam en het uitgeversmerk, waaronder de uitgaven zullen verschijnen, is ‘De Roos’ die mede gekozen werd als een openlijk eerbetoon aan de veelzijdige verdienste en de persoon van de nestor der hedendaagse, Nederlandse boekkunst, de onvolprezen kunstenaar S.H. de Roos.”
Als wij zeggen dat de Stichting is uitgegroeid tot wat de oprichters zich in principe hadden voorgesteld, betekent dit niet dat wij zonder meer tevreden zijn over de bereikte resultaten. Gelukkig niet. Ook de leden zijn niet tevreden. Hoe zou dit ook mogelijk zijn in een gezelschap dat bestaat uit ‘bibliophielen’? De tekst, die de een apprecieert, wordt door de ander verguisd. Een klassieke vormgeving waarbij de ‘gulden passer’ uitgangspunt is geweest, wordt genadeloos verworpen door hen, die de experimentele typografie voorstaan. En omgekeerd. In de hierna volgende bibliografie zullen wij daar in enkele gevallen nog uitvoeriger op ingaan.
In 1952 werd de toen-volledige collectie van de uitgaven van ‘De Roos’ voor het eerst geëxposeerd in Haarlem op de tentoonstelling: ‘Van Olm tot de Roos’. Een uitvoerige bespreking werd aan die tentoonstelling gewijd door Geurt Brinkgreve in Elsevier’s Weekblad. Over de uitgaven van ‘De Roos’ zegt hij het volgende:
“Het zijn onwaarschijnlijk mooie boeken, gezet in fraaie letters, gedrukt op uitgezocht papier, geïllustreerd met oorspronkelijke gravures of etsen, en typografisch verzorgd door meesterdrukkers als J. van Krimpen, Charles Nypels, S.H. de Roos en anderen.
Zij doen zeker niet onder voor de oude Elsevier-drukken beneden, maar zij zijn wel anders. Wat eens de vanzelfsprekende uitkomst was van goed vakmanschap en zuiver, zorgvuldig gedaan handwerk, dat is nu weloverwogen schepping van een erudiet en verfijnd artiest die voor al het uitvoerende werk vaklieden of machines ter beschikking heeft. De charme der kleine onregelmatigheden in letter, zetsel of papier is verdwenen, in het moderne boek is iedere nuance uitdrukkelijk bedoeld.
De onbekommerdheid waarmee de oude drukkers kapitalen, minuskels en cursieven in diverse maten op één blad zetten, heeft plaats gemaakt voor een elegante soberheid, die dan echter, wat vroeger niet het geval was, gekozen is uit een onuitputtelijke hoeveelheid beschikbare lettertypen.
Hierbij bepaalt de tekst mede de vorm – men vergelijke de wijze waarop Rozendaal in Kafka’s ‘Verwandlung’ de morbide sfeer van het boek wist te suggereren door de illustraties en de typografie tezamen, met de klassieke helderheid van De Roos’ titelpagina voor Descartes’ ‘Discours de la méthode’, waarbij de knappe prent van Kuno Brinks geheel aansluit. Zeldzaam fraai zijn de ook de kopergravures van Jean-Paul Vroom bij Wilde’s ‘Salome’ en bij de ‘Contes Cruels’ van Villiers de l’Isle-Adam. Zo dwaalt de bezoeker van het ene naar het andere en voelt het heimelijke verlangen opkomen om één van de 175 gelukkigen te mogen zijn in wier boekenkast deze delen staan.”
Wij zijn de eersten, die deze lof met de nodige reserve aanvaarden. Maar het feit, dat onze uitgaven het op deze tentoonstelling blijkbaar ‘uithielden’ naast de fraaiste drukken uit het verleden, heeft ons gestimuleerd verder te werken. De meeste onzer uitgaven behoorden in vroeger jaren steeds tot de ‘Best verzorgde 50 boeken van het Jaar’. Omdat de laatste jaren twee bestuursleden van de Stichting lid waren van de jury dezer instelling werd niet meer ingezonden.
Natuurlijk heeft de ‘ongunst der tijden’ zo nu en dan invloed gehad op het ledenaantal. Er zijn wel eens enkele open plaatsen geweest, maar gelukkig kunnen wij constateren dat het aantal leden zo constant bleef, dat onze plannen tot nu toe gerealiseerd konden worden.
Op 3 januari 1952 overleed onze mede-oprichter Charles Nypels. Hoewel hij reeds geruime tijd geen deel meer had aan de werkzaamheden, beschouwen wij zijn heengaan als een groot verlies, niet alleen voor de Stichting, maar ook voor de ‘wereld van het boek’ in het algemeen. Zijn werk zal nog lang getuigen van de bijzondere persoonlijkheid die ons ontviel en die wij uit waardering en vriendschap in deze regels eerbiedig herdenken.
De open plaats in het bestuur van de Stichting is thans ingenomen door Ir. C.J. Asselbergs.
Wat de toekomst betreft: wij hopen op de ingeslagen weg voort te gaan. Wij zullen de klassieke vormgeving niet verwaarlozen, maar ook open blijven staan voor het verantwoorde experiment, de risico incalculerend dat later zal blijken dat wíj ons vergisten – of zíj, die thans afwijzend staan ten opzichte van vernieuwing op typografisch gebied.
Dat deze catalogus in 1956 verschijnt, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de eerste boeken verschenen in 1946. Het gaf ons bovendien de gelegenheid de volledige productie tot en met 1955 op te nemen.
Aldert Witte gaf toestemming zijn ‘In memoriam Charles Nypels’ geschreven voor het ‘Nieuwsblad voor de Boekhandel’ van 10 Januari ’52 met een enkele wijziging in deze catalogus te herdrukken.
De kleur in de gereproduceerde pagina’s gebruikt is in vele gevallen afwijkend van het origineel. Men raadplege daarvoor de titelbeschrijving.
Januari 1956. Het Bestuur.
In: Tien jaar ‘De Roos’ MCMXLV-MCMLV